Geluk is op een lentedag in februari op een terras aan de Ceintuurbaan zitten en net doen of je in Parijs bent. Dat is de les die ik vandaag meekrijg van de dementerende M., die mij zonder het te weten inwijdt in het schemergebied tussen dwaasheid en wijsheid. We noemen elkaar 'madame' en 'monsieur', bestellen 'café au lait' en 'jus d'orange', zeggen 'santé', 'pardon' en 'au revoir'. En 'voilà', het feest is wat ons betreft compleet. Niks meer aan doen! Ha, ha! Wij amuseren ons wel!
M. vertelt dat hij vroeger graag naar Frankrijk ging en sprokkelt met horten en stoten zijn herinneringen bij elkaar. Zo is hij ooit in de kathedraal van Chartres geweest. Terwijl hij er door het beroemde labyrint liep, voerde hij een Tai Chi-oefening uit. Die oosterse bewegingskunst blijkt hij zeker vijfentwintig jaar beoefend te hebben.
Eigenlijk weet ik heel weinig over het verleden van M. Dat is best aangenaam want daardoor heeft het contact een bepaalde onbekommerdheid: het is niet bezwaard door het rommelige geheel van gebeurtenissen en incidenten dat we geschiedenis noemen. Soms vang ik van mensen die hem langer hebben gekend signalen op waaruit ik opmaak dat M. - van huis uit wiskundige - best een strak mannetje is geweest. Intrigerend, want dat gegeven valt niet te rijmen met de wijze dwaas waarmee ik op een denkbeeldig terras in Parijs zit te ginnegappen om niks. Dat strakke mannetje is er niet meer.
Bij het afscheid bedankt M. me voor een onvergetelijke middag. Onvergetelijk? Ik tuimel halsoverkop het schemergebied weer binnen. Want wat betekent dat woord uit de mond van iemand met dementie? Maakt de ziekte van M. niet juist duidelijk dat alle kennis en ervaring tijdelijk is en uiteindelijk ten prooi zal vallen aan het vergeten? Tussen dwaasheid en wijsheid bevindt zich een onoverzichtelijk nu, een ordeloos heden dat zich in alle richtingen ontvouwt. En ach, wie weet, ligt ergens in dat heden de eeuwigheid besloten.
Maart 2020